De Strabrechtse Heide is een natuurgebied gelegen in de gemeenten Heeze-Leende, Someren en Geldrop-Mierlo, grotendeels in beheer bij Staatsbosbeheer.
Op het eerste gezicht denk je een onmetelijke vlakte van alleen struik- en dopheide te zien, maar niets is minder waar. Met zijn1873 ha is de Strabrechtseheide de grootste aaneengesloten heide van Brabant
De Strabrechtse Heide ligt ten oosten van het dorp Heeze en omvat behalve de Strabrechtse Heide zelf de Mierlose, Heezense en Lieropse Heide. Het gebied wordt aan de westzijde begrensd door de Kleine Dommel. Dwars door het uitgestrekte heidegebied loopt de Witte Loop of Rieloop. De Strabrechtse Heide ligt in de Centrale Slenk van Brabant. Dit is een laag gebied dat begrensd wordt door de hogere gebieden Peelhorst en Kempenhorst. De vennen in het heidegebied zijn meestal ontstaan op die plaatsen waar het zand is weggeblazen tot op de lemige ondergrond. Het Beuven is zo ook ontstaan. Soms echter zijn de vennen ontstaan door de werking van het ijslenzen (pingo’s genoemd) gedurende de voorlaatste ijstijd of vindt vanuit de ondergrond toestroming van grondwater naar het ven plaats.
Natura 2000 gebied
De Strabrechtseheide en Beuven zijn in 2006 aangemerkt als Natura 2000 gebied omdat zeven habitats en één soort van Europese betekenis aanwezig zijn in het gebied. Tevens zijn er drie vogelsoorten waarvoor het gebied belangrijk is. Drie habitattypen zijn gebonden aan waterrijke milieus met voedselarme tot matig voedselarme wateren. Op de droge plaatsen staat struikhei en jeneverbes, op de natte plaatsen Dophei, Pijpenstrootjes, Gagel en Klokjesgentiaan. De heide wordt omgeven door bossen. De overgang naar het dal van de Kleine Dommel heeft een bijzondere vegetatie en is ook van belang voor verschillende diersoorten.
Het heidebeheer is gericht op een afwisselend heidelandschap. Dit heidelandschap bestaat niet alleen uit een lage heidebegroeiing maar ook uit akkertjes waar de schapenmest kan worden gebruikt, uit opgaande elementen zoals bosjes en uit actief stuifzand. Veel diersoorten reageren op het kleinschalige beheer dat op de heide wordt toegepast.
Er wordt geplagd om de klokjesgentiaan te behouden als waardplant voor het gentiaanblauwtje. Er worden verticale randjes afgestoken om de mierenleeuw te behouden. De nachtzwaluw is met enkele tientallen broedpaartjes aanwezig dankzij de structuurrijke heide met enige bosopslag. Roerdomp, woudaapje en tapuit worden vrijwel jaarlijks vastgesteld, bruine kiekendief, porseleinhoen en paapje onregelmatiger. Tijdens de trek overnachten af en toe kraanvogels in het gebied, meestal kleine groepjes maar een enkele keer ook indrukwekkende scharen. ’s Winters is de klapekster een vaste verschijning, net als de rietganzen die de landbouwgronden in de omgeving bestrijken.
Typisch bij het heidelandschap horend reptiel is de levendbarende hagedis. Ook de hazelworm komt hier voor, maar in gering aantal. Hij heeft een zeer verborgen leefwijze, maar als wandelaar kan men het geluk hebben, hem zonnend op het pad door de heide aan te treffen. In de poelen en vennen leven aardig wat amfibieënsoorten, waaronder enkele bijzondere zoals de heikikker, een typische soort van heide- en veengebieden en de poelkikker, een soort die vooral in kleinschalig landschap voorkomt. In de ondiepere delen zet de rugstreeppad haar eisnoeren af. Het Beuven en de sloten aan de rand van dit gebied bieden leefruimte voor een aantal vissoorten, als bermpje, zeelt, riviergrondel en paling. Heel algemene soorten zijn de driedoornige- en tiendoornige stekelbaars. De Amerikaanse hondsvis, een exoot die vrij zuur water verdraagt en in veel Brabantse vennen aangetroffen wordt, eet eieren en larven van amfibieën en heeft zo een negatieve invloed op de soortenrijkdom ter plekke.
De heidevelden zijn een restant van een historisch landbouwsysteem. Het aanwezige bos werd gekapt. Nederzettingen kwamen tot ontwikkeling op de hogere gronden nabij de beken. Tijdens de Romeinse tijd werd er al een hoogstaande landbouw uitgeoefend in deze contreien. Later na het vertrek van de Romeinen liepen de heides weer vol met bomen. In de Middeleeuwen ontstond weer een behoefte aan landbouwgronden en werd het bos weer gekapt en ontstond een heide-potstal systeem: de schapen graasden overdag op de hei en produceerden ’s nachts de mest in de stal. Dit landbouwsysteem bleef functioneren tot het einde van de 19e eeuw wanneer de kunstmest zijn intrede deed.